Was nu maar niet gaan vechten, dacht ze. Wat heb je aan idealisme als je daardoor zo verminkt bent? Ze had hem wel gewaarschuwd. Gezegd: je kunt beter niet naar het front gaan, het is onveilig, je zult gewond raken.
Maar hij ging. En ze neemt het hem niet kwalijk. Als je een ideaal hebt, dan is het goed om je ervoor in te zetten. Dat mag. Dat mag ze niet afkeuren – ook al denkt ze zelf anders dan hij. Ze houdt nog net zoveel van hem als eerst. Liefdevol zoekt haar rechterhand zijn linkerhand. Maar ze kan niet voorkomen dat ze boosheid en frustratie voelt. Mijn grote liefde… zo aangetast…. Haar rechterhand grijpt de dekens, haar vingers klemmen eromheen, ze kijkt weg.
Wat zou hij denken, vraagt ze zich af. Ze weet: hij zoekt contact met haar, hij zoekt acceptatie, hij zoekt de bevestiging van het idee: we hebben toch liefde door dik en dun, ook als ik er zo aan toe ben als nu? Zijn hele gezicht straalt verdriet uit, hoe gehavend ook. Maar tegelijk is zijn strijdlust onverminderd. Hij was immers overtuigd van zijn idealen. Hij beantwoordt de handdruk van zijn vriendin, maar zijn rechtervuist is gebald. Als hij een beetje opgeknapt is, zou hij zomaar op kunnen staan en wraak kunnen nemen op de vijand.
Zelfs als ze wegkijkt van hem, voelt ze zijn emoties die strijden om voorrang. Het verlangen naar contact, het verdriet om het ongeluk, de boosheid op de vijand en de frustratie dat hij niet kan vechten. Ze weet dat ze, als hij is opgeknapt, WEER zal zeggen dat het onverstandig is om door te vechten. Maar ze weet ook dat ze hem net als eerst niet zal tegenhouden.