De telefoon gaat. Ze neemt op, luistert en staart minutenlang voor zich uit. Het is niet waar haar net is verteld. Ze zou vanavond voor papa koken. Hij heeft beloofd dat hij er zou zijn. Dus hij is er vanavond gewoon. Punt uit. Toch laten de woorden haar niet los. Aanslag, gewond. Het blijft door haar hoofd suizen om het vervolgens hoofdschuddend en steeds bozer wordend te negeren. ‘Het is niet waar’, probeert ze te schreeuwen tot ze plots stevig bij haar arm wordt gepakt.
‘Je moet mee, nu’. Geschrokken kijkt ze in de ogen van mama. De grote tranen die over haar wangen rollen, doen haar beseffen dat het menens is. Zo zag ze mama nog nooit. Pas wanneer haar moeder haar tranen wegveegt, ziet ze weer een bekende blik. Ze houdt zich groot, zoals altijd. ‘Waar wacht je op? Kom mee’, roept mama terwijl ze naar buiten rent.
Nog geen minuut later zitten ze samen in de auto. Ze zwijgen. Terwijl mama alle moeite heeft om zich op de weg te concentreren, zoekt zij op haar telefoon naar informatie over wat er is gebeurd. Trillend leest ze de zinnen terwijl om haar heen de wegen zijn veranderd in een oorlogsgebied. De foto’s die ze ziet, zijn werkelijkheid aan de andere kant van het raam. Ook wanneer ze is uitgestapt, blijft ze naar haar telefoon staren. Ze zoekt naar woorden die ontkennen wat er is gebeurd. En stiekem hoopt ze dat hij belt. Gewoon alsof er niks aan de hand is. Dat hij vraagt wat er op het menu staat of zo.
Wanneer ze opkijkt, ziet ze dat ze niet in het ziekenhuis is zoals ze had verwacht. Het is een grijze eindeloze hal. Overal liggen mensen. Af en toe komt er een hulpverlener naar binnen. Hij wordt direct overvallen door familieleden van slachtoffers die smeken of ze alsjeblieft geholpen kunnen worden. Mama en zij besluiten om allebei aan een andere kant te gaan zoeken. Ze kijkt iedereen in de ogen aan, op zoek naar wat bekends. Ze voelt zich schuldig wanneer een jongen van nog geen tien jaar oud met smekende ogen terugkijkt. Ze gaat door, ze moet wel. Aan de overzijde van de hal ziet ze dat haar moeder een andere tactiek hanteert. Ze schreeuwt. Dat zou ze ook wel willen, maar ze zou niet weten hoe. Sinds dat telefoontje is haar mond kurkdroog.
En dan ineens ziet ze hem liggen. Zijn lijf is verbrand. Zijn ogen verraden de pijn. Papa ziet er verschrikkelijk uit. Even twijfelt ze wat ze moet doen. Moet ze mama halen of moet ze bij hem blijven? Omdat haar hand wordt vastgepakt, is de keuze snel gemaakt. Papa kijkt haar vragend aan. Ze kan niet praten, ze wil niet eens praten. Hoe moet ze hem nou vertellen wat er is gebeurd? Ze blijven elkaar aanstaren. Het geschreeuw om hen heen horen ze niet. Papa lijkt nog steeds te willen dat zij wat zegt. ‘Mama’, gilt ze zonder stem. Terwijl ze radeloos om zich heen kijkt, voelt ze de hand van haar vader slap worden. Zijn ogen staren doelloos in de verte. ‘Mama, mama….’